Onderbouw

Jonge kinderen zijn van nature al kleine onderzoekers. Ze willen alles weten en stellen overal vragen over. Als kinderen naar school gaan, lijkt deze nieuwsgierigheid langzaamaan te verdwijnen. Hoe kan je als leerkracht deze nieuwsgierigheid vasthouden en aangrijpen om kinderen nieuwe concepten te leren?

Wetenschap- en technieklessen in de onderbouw

Nieuwsgierigheid stimuleren kan door aan te sluiten bij die onderzoekende houding. Allerlei onderwerpen die voorbij komen op een schooldag kunnen gebruikt worden in het kader van wetenschap en techniek. Dagelijkse vragen (hoe kan het dat het water op het schoolplein bij regenweer zo snel wegloopt? Wat blijft drijven, een potlood of een steen?) kunnen de aanleiding zijn voor een klein onderzoek. Dat is een praktische manier om een wetenschap- en technologieles te geven, die goed aansluit bij de belevingswereld, interesse en nieuwsgierigheid van kinderen. De leerkracht kan op die manier met eenvoudige hulpmiddelen een onderzoekende houding ondersteunen en verder ontwikkelen door vragen te stellen die aansluiten bij het onderwerp en bij wat de kinderen constateren en beweren. 

Leerkrachten hebben ook een belangrijke rol bij de ontwikkeling van kennis. De intuïtieve theorieën van kinderen over hun omgeving komen niet altijd overeen met de wetenschappelijke werkelijkheid. Leerkrachten kunnen leerlingen helpen misconcepties te vervangen door reële w&t-kennis. 

Om op een goede manier wetenschap- en technieklessen in groep 1-4 te kunnen geven kunnen leerkrachten enkele pedagogisch-didactische strategieën toepassen. Zo helpt de wetenschappelijke methode om structuur aan te brengen bij het nadenken over W&T-onderwerpen in de klas. Vervolgens hebben leerkrachten kennis nodig over het gebruik van vragen die leerlingen ruimte geven om te redeneren, om na te denken en die de nieuwsgierigheid van leerlingen stimuleren. Tenslotte hebben leerkrachten kennis nodig over en inzicht in hoe ze de juiste hoeveelheid ondersteuning kunnen geven. Scaffolding is een geschikte strategie daarvoor omdat deze werkwijze leerlingen in staat stelt een hoger niveau te bereiken dan ze zonder hulp hadden kunnen doen. 

Waar kun je als leerkracht op letten?

  • Bied activiteiten aan die uitnodigen tot onderzoeken, zoals bijvoorbeeld een proefje over drijven en zinken 

Heel veel dagelijkse dingen lenen zich voor onderzoek. Dat onderzoek kun je eenvoudig stimuleren met simpele vragen zoals: Wat zal er gebeuren als ik een steen in het water doe? Of een legoblokje? Of een potlood? Is er verschil? Hoe zou dat kunnen? Wat is er verschillend?

Het mengen van vloeistoffen met water: wat gebeurt er als ik ecoline in het water doe? Of ranja? Of olie? Of stroop? Hoe zou dat kunnen? Wat is er verschillend? 
Bovenstaande voorbeelden laten zien dat je proefjes kunt doen met materialen die makkelijk voorhanden zijn in de klas. Het is niet nodig om ingewikkelde materialen te gebruiken. 
 

  • Ook bij jonge kinderen kun je heel goed volgens de wetenschappelijke methode werken 

De wetenschappelijke methode is een hulpmiddel dat structuur geeft aan de les in de vorm van stappen in een onderzoek. Aan de hand van de vragen die bij elke stap horen kun je de onderzoekende houding stimuleren van kinderen. Veel dagelijkse gebeurtenissen kunnen aan de hand van de wetenschappelijke methode onderzocht worden, maar ook ieder proefje op proefjes.nl kan zo worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor zaken die in de dagelijkse klassepraktijk voorbijkomen, bijvoorbeeld: Wat gaat er gebeuren als ik hier een knikker op de knikkerbaan leg? Wat verwacht je? Wat heb ik nog meer nodig dan de knikkerbaan? Wat zie je dat er gebeurt? Hoe zou dat komen denk je? 
 

  • Grijp spontane vragen of opmerkingen van kinderen over een bepaald fenomeen aan 

Vaak ontstaan er spontane lessituaties, bijvoorbeeld door iets wat kinderen thuis hebben meegemaakt of aan de hand van zaken die gebeuren in de natuur. Hier volgen twee voorbeelden. 

In de winter, als er sneeuw ligt, kan het gebeuren dat kinderen sneeuw mee naar binnen nemen om het te zien smelten. Het is dan een kleine stap de kinderen een bekertje vol te laten halen en te vragen of de sneeuw meer of minder wordt als het smelt. Het onderzoek kan er dan als volgt uitzien volgens de wetenschappelijke methode: 
 

  1. Zal een emmer vol sneeuw in het klaslokaal overlopen of niet? 

  1. Wat verwacht je? 

  1. Wat heb je nodig om dit te kunnen testen? 

  1. Wat zie je dat er gebeurt? 

  1. En hoe zou dat kunnen? 

 

  • Neem zelf een onderzoekende houding aan; ontdek mee samen met de leerlingen en neem tijd voor 'uitstapjes' 

Als je een proefje gaat doen kun je attent zijn op nieuwe mogelijkheden om iets te onderzoeken en niet alleen vast te houden aan datgene wat je voorbereid hebt. Een voorbeeld hiervan in groep 1-2 is het volgende. De leerkracht had een proefje voorbereid, waarvoor ze water nodig had. Dat had ze van te voren voor het gemak in een (groene) PET-fles gedaan. Op de vraag wat er in de fles zit roepen de kinderen: groene ranja. Ze had dit absoluut niet verwacht, want de kleur van de fles was willekeurig geweest. Op dat moment maakt ze er een leermoment van, en gaat door op de hypothese dat er groene ranja inzit, met de vraag hoe dat de kinderen dat weten en hoe ze dit kunnen onderzoeken. Daarna giet ze iets eruit, waarop de kinderen constateren dat hun hypothese niet klopt. De leerkracht gaat nog door en vraagt waarom ze deze hypothese hebben opgesteld. De kinderen gaan zien dat het door de kleur van de fles komt. Zonder het woord hypothese te gebruiken stelt ze vast dat de kinderen wel een hypothese hebben opgesteld, en doorloopt ze samen met de kinderen de volgende stappen uit de wetenschappelijke methode.